776 v.C.
De eerste Olympiade veroorzaakte een omwenteling in het sportgebeuren. De winnaars van de verschillende nummers verzekerden zich van een sociale status die vergelijkbaar is met die van de huidige professionals. In de meeste gevallen werden ze trainer, coach of zelfs directeur van een gymnasium. Eens ze aanvaard waren als trainer moesten ze ook expert worden op het gebied van massage, dieet, fysische therapie en hygiëne. Langzaam maar zeker vormden de trainer-coaches een belangrijke schakel in de ontwikkeling van de atletiek en verenigden ze zich in gilden waarvan men lid moest zijn.
700 v.C.
Om breuken te fixeren vervaardigden de Shoshone-Indianen splinten uit ongelooide dierenhuiden die ze eerst in water weekten.
Sommige Australische stammen gebruikten dan weer splinten uit klei, die na het drogen even goed waren als het huidige gips.
600 v.C.
De Indische arts Sushruta was een hevige voorstander van de tridosa doctrine die hij tijdens zijn opleidingen Geneeskunde verdedigde aan de universiteit in Benares. Als eerste arts schreef hij oefeningen voor aan patiënten en hij raadde hen ook aan om die dagelijks te doen, maar enkel op halve kracht omdat ze anders dodelijk konden zijn. Bij het voorschrift hield hij ook rekening met de leeftijd, de kracht, de lichaamsbouw en de voeding van de patiënt. Volgen Susruta maakten die oefeningen het lichaam sterker, steviger, compacter en lichter, versterkten ze de groei van ledematen en spieren, verzekerden ze een betere spijsvertering en huidtint, verhinderden ze luiheid en verminderden ze de kans op seniliteit. Volgens hem waren ze onontbeerlijk voor een beter behoud van de gezondheid.
540 v.C.
De filosoof Pythagoras (570-490 vC), die zelf atleet was geweest, schreef als eerste uit de Griekse oudheid oefeningen voor om gezondheidsredenen. Ze bestonden uit lange wandelingen, hardlopen, worstelen, discuswerpen en boksen.