1981
In de Verenigde Staten werd de Sports Physical Therapy Section opgericht.
De Australian Institute of Sport werd opgericht, die elite-coaches de mogelijkheid bood om bij acht sporten in dienst te treden.
1982
In Nederland werd het Rijksinstituut voor Sportgezondheidszorg opgericht, dat als doel had 'de sportgezondheidszorg in Nederland naar een hoger niveau te tillen en toegankelijk te maken voor alle sporters'.
In Algiers werd de Union Africaine de Médecine de Sport (UAMS) boven het doopvont gehouden.
1983
Als vervanging van de ‘oude’ sportkeuring voerde het Nederlandse Nationaal Instituut voor de Sportgezondheidszorg (NISGZ) in 1983 het Preventief Sport Medisch Onderzoek (PSMO) in. Een kwalitatieve verbetering omdat niet alleen gekeurd, maar ook geadviseerd en voorgelicht werd. Het PSMO sloeg echter niet aan, omdat een aantal sportbonden de ‘verplichte sportkeuring’ en de structuur van het PSMO afschaften. Het basisonderzoek zou al dan niet uitgevoerd worden door een arts en daarin bleken de sporters niet geïnteresseerd te zijn. In juli 1988 werden de PSMO-bureaus en de Sport Medische Regio’s opgeheven.
Tijdens de London Marathon vond de eerste reanimatie plaats.
In Australië werd het eerste nummer van Sport Health magazine gepubliceerd.
In Nederland werd de Federatie van Bureaus voor Medische Sportkeuring, die op haar hoogtepunt jaarlijks 300.000 keuringen uitvoerde, opgeheven omdat de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond die sportmedische keuring niet meer zag zitten.
In Frankrijk leidde de afschaffing van de leerstoelen Sportgeneeskunde tot het verlies van de academische basis en het gebrek aan opleiding van de beoefenaars.
1984
Professor Francesco Conconi (1935-) van de Universiteit van Ferrara bereidde samen met zijn assistenten, onder wie Michele Ferrari, (1953-), de Italiaanse renner Francesco Moser (1951-) voor op zijn poging om in januari 1984 het werelduurrecord te breken. Om Moser met een absoluut maximaal vermogen te laten fietsen, kon de hartslag volgens Conconi gecorreleerd worden aan inspanning. Conconi vond een punt waarop aërobe efficiëntie overwonnen werd door accumulatie van melkzuur, op dit "drempelniveau" kwam het vermogen van de atleet in gedrang om een maximale inspanning te leveren. Vervolgens ontwikkelde Coconi een methode om de "Anaerobic Threshold" uit te breiden en ontwikkelde hij de Conconi-test, waarbij de hartslag gemeten wordt op verschillende vooraf gedefinieerde intensiteitsniveaus. Het Conconi-punt is het punt van maximale steady-state of de maximale hartslag van de persoon. De voorbereiding van Conconi omvatte echter ook bloeddoping, zoals Moser later zou toegeven. In 1991 verscheen zijn boek 'Moser's Hour Records: A Human and Scientific Adventure'. Tien jaar na zijn besttijd, coachte Conconi Moser een tweede keer om het uurrecord te breken. En dat lukte, want op 43-jarige leeftijd haspelde Moser de 60 minuten af met 51.840km op de teller, 689 meter meer dan in 1984.
In samenwerking met de Österreichischen Ärztekammer werd in Oostenrijk het diploma van sportarts ingevoerd.
De American College of Sports Medicine richtte haar ACSM Foundation op, dat fondsen inzamelde en verdeelde voor onderzoeksprojecten van zowel colleges als individuen.
1985
In Finland werd sport- en bewegingsgeneeskunde als een volwaardig universitair medisch specialisme aanvaard..
In Australië richtte een groep artsen met interesse in sportgeneeskunde het Australian College of Sports Physicians (ACSP) op, waarvan de naam later werd omgedoopt tot Australasian College of Sport and Exercise Physicians (ACSEP).
In de Verenigde Staten zag het National Sports Massage team van de American Massage Therapy Association het levenslicht.
De American Council on Exercise (ACE) vormde de Fitness certifying organization, die certificaties uitreikte aan Personal Trainers, Group Fitness, Instructors en Lifestyle and Weight Management Consultants.
In Frankrijk werd door kinesist Maurice Chaline l'Institut Régional Sport et Santé (IRSS) opgericht.