Geschiedenis van de Sportgeneeskunde - 1871-1875

1871

Met zijn onderzoek over zenuw- en de spierfysiologie legde de Berlijnse fysioloog Emil Du Bois-Reymond (1818–1896) de basis van het sport-fysiologisch onderzoek.

Op 27 juni 1871 patenteerde de Amerikaanse atleet William B. Curtis (1837-1900) een roeimachine. De machine groeide in Amerikaanse fitnesscentra uit tot een immens succes, maar in heel wat Amerikaanse labo's worden er ook inspanningsproeven mee gedaan.

De Duitse internist Carl von Liebermeister (1833-1901) ontwikkelde een kamer waarin één persoon kon zitten of liggen. De kamer werd geventileerd en de CO2-productie werd periodiek bepaald door kleine staaltjes uitgeademde lucht in een bariumhydroxide oplossing te absorberen en door deze oplossing nadien met oxaalzuur of dicarbonzuur te titreren. Daarna tekende hij een grafiek van de samenstellingsveranderingen van de uitgaande lucht en door middel van een differentiaal vergelijking, die de relatie uitdrukte tussen de ventilatie en het tijdsverloop tussen de stalen en de hoeveelheid CO2 in de uitgaande lucht, kon hij de CO2-productie berekenen. De naam Liebermeister blijft geassocieerd met de relatie tussen de individuele polsfrequentie en de lichaamstemperatuur bij koorts. De 'Liebermeister's rule' stelt dat bij volwassenen met een fibrale tachycardia, de polsslag verhoogt met acht slagen per minuut bij iedere verhoging van een graad Celsius.

De Amerikaan Austin Flint (1836-1915), Professor Fysiologie aan de 'University of Buffalo', voerde het eerste fysiologische onderzoek uit op de beroemde snelwandelaar Edward Payson Weston (1839-1929), waarbij hij diens energiebalans volgde tijdens een vijfdaagse afstandsrace van 400 mijl. Hoewel de studie weinig opleverde bleek toch dat er heel wat proteïnen werden verbruikt. Flint schreef enkele markante bijdragen over de menselijke fysiologie:

  • Effects of Severe and Protracted Muscular Exercises (1871)
  • Text-Book of Human Physiology (1875)
  • Source of Muscular Power (1878)
  • The Physiology of Man (1888)
  • Handbook of Physiology (1905)

1872

De Duitse fysioloog Adolf Fick (1829-1901) presenteerde aan de 'Würzberger Physical and Medical Society' een nieuwe methode om de cardiale output te bepalen. Volgens hem kan dit door het berekenen van de zuurstofconsumptie van het lichaam en de zuurstofconcentratie in het arteriële en veneuze bloed. Zo concludeerde hij dat de cardiale output van een persoon rond de 5,4 liter per minuut moest liggen. Het duurde 75 jaar vooraleer dit principe in menselijk onderzoek werd toegepast. De diffusiewetten worden naar hem genoemd. Hij overleed in de Belgische badplaats Blankenberge.

1873

De Duitse arts Carl Speck (1828-1916) gebruikte twee verschillende gazometers voor het meten van O2 en CO2, eentje voor de ingeademde lucht en eentje voor de uitgeademde. Een neusklem sloot beide neusgaten af en het ademen gebeurde via een buis in de mond. Voor het scheiden van de ingeademde en uitgeademde lucht gebruikte hij kleppen. De gewichtsveranderingen van de klokken van de gazometers werden gecompenseerd door het verhogen of verlagen van de tegengewichten. Een staal uitgeademde lucht werd op koolstofdioxide en zuurstof geanalyseerd.

In de 'British Medical Journal' publiceerde de Britse arts Robert J. Lee het artikel 'Exercise and Training: Their Effects Upon Health', waarin hij aanstipte dat

"oefenen belangrijk is voor het behoud van gezondheid en voor de preventie van ziekten,"

maar ook dat de kennis van de fysiologie enorm belangrijk is om het onderwerp te kunnen verstaan.

Gebaseerd op het toestel van de Fransman Louis Mathieu (1817-1879) ontwikkelde de Amerikaanse arts William Hammond (1828-1900) een eigen dynamometer, waarmee de krachten ook grafisch geregistreerd werden.

1874

De Belgische arts Théodule Cousot (1822-1888) stichtte de 'Thermes Dinantais' of 'Institut hydrothérapique de Dinant', een instelling volledig gerelateerd aan de nieuwste ontwikkelingen op het vlak van elektrotherapie, massage en heilgymnastiek. Zoon Georges Cousot (1857-1927) volgde zijn vader op en bouwde de 'Thermes Dinantais' verder uit.

De Amerikaanse arts Andrew Taylor Still (1828-1917) wordt aanzien als de grondlegger van de osteopathie. Hij was een van de oprichters van de 'Baker University' en van de 'American School of Osteopathy', 's werelds eerste osteopatische school.

Wegens het gebrek aan sensitiviteit van de rheotoom vond de Franse arts Gabriel Lippmann (1845-1921) de 'capillaire elektrometer' uit. Het toestel bestond uit een dunne glazen buis met kwik op de bodem en daar bovenop verdund zwavelzuur. Een verandering in de elektrische lading wijzigde de oppervlaktespanning van het kwik, waardoor het kwikniveau in de capillaire buis heen en neer bewoog. De kwik-meniscus (= holle-bolle lens) bewoog met de wisselende elektrische potentialen en dat werd geobserveerd via een microscoop. Lippmann was een veelzijdig wetenschapper, maar is vooral bekend voor zijn bijdragen aan de optica en de elektriciteitsleer. Zo bestudeerde hij de relatie tussen elektrische en capillaire verschijnselen en op basis van dit onderzoek construeerde hij een eigen galvanometer en een zeer gevoelige elektrometer, waarmee de eerste ECG's werden gemaakt. De 'capillaire galvanoscoop' van Lippmann gebruikte hetzelfde principe als de toestellen van de Britse fysioloog Augustus Waller (1816-1870) en de Nederlandse arts Willem Einthoven (1860-1927), maar had een lichtjes verschillende configuratie.

Louis Alexandre de Saint-Germain (1835-1897), hoofd van de afdeling Orthopedie in het Parijse 'l’Hôpital des Enfants Malades' startte een sportschool voor de behandeling van spinale misvormingen. In zijn boek ‘La Chirurgie Orthopédique’ beschreef hij de indrukken die hij tijdens een massage in een badhuis in Parijs ondervonden had:

“Supposons que vous alliez vous faire masser dans un de ces établissements si commun en Orient et que la mode, peut-être plus encore que l'hygiène, a fait adopter à Paris. Votre mauvaise fortune vous a-t-elle fait tomber sur un masseur anglais taillé en athlète ou sur un de ces Avernes déclassés, dont la vrai place serait autour de la halle au blé, vous vous sentez pétri, moulu, brisé, et après quelques minutes d'une lutte inégale, engagée par surprise, vous êtes absolument courbaturé. Aussi bien, loin de vouloir goûter cette douce quiétude que le bain turc promet à ses adeptes, vous mettez plusieurs jours à vous remettre d'une fatigue qui ne cédera qu'après des bains prolongés, à des bains anodins, suivant la tradition de nos pères. Heureux encore, si à la suite de ces sérvices, vous ne constatez pas sur quelque point de votre individu un hématome prêt à se transformer bientôt en abcès."

De Franse neuroloog Joseph-Marie-Alfred Béni-Barde (1834-1919) wordt beschouwd als de 'vader van de hydrotherapie'. Hij werd tot directeur benoemd van het hydrotherapie-instituut van Auteuil en als laureaat gelauwerd door 'l'Académie de Médecine'. In 1874 publiceerde hij ‘Traité théorique et pratique d'hydrothérapie’, dat hij voorzag van heel wat illustraties.


rdsm