1861
In Franse gevangenissen werden lijfstraffen gegeven waarbij gevangenen een ganse dag op een loopband moesten lopen om bijvoorbeeld graan te malen.
Vroege vormen van isometrische push en pull dynamometers werden door de Amerikaanse arts Jay Webber Seaver (1855-1915) gebruikt, Hij wordt beschouwd als een van de pioniers van de antropometrie. Ze werden ook heel frequent gebruikt door de Amerikaanse gymnastiekleraar Edward Hitchcock (1828-1911) en de Iers-Amerikaanse opvoeder Dudley Allen Sargent (1849-1924) die in Harvard expert was in antropometrie.
In 1862 werd een van de vroegste en belangrijkste documenten over geneeskunde ontdekt. De papyrus van Edwin Smith (1822-1906) is het werk van de prominente Egyptische arts, astroloog, architect en politicus Imhotep (2650-2600 v.C.), dat specifieke ziekten en behandelingen catalogeert. Voor heel wat geleerden is dit document het oudste chirurgische handboek, met ondermeer beschrijvingen van de reductie van een ontwrichte onderkaak, tekenen van ruggengraat- of wervelblessures, torticollis en de behandeling van fracturen zoals sleutelbeenbreuken. Een uittreksel:
"Instructies over een breuk in zijn bovenarm ... Gij moet zijn twee schouders spreiden om de bovenarm uit elkaar te rekken tot de breuk op zijn plaats valt. Gij zult voor hem twee linnen spalken maken, en gij zult voor hem een van beide aanbrengen aan de binnenkant van zijn arm en de andere aan de onderkant van zijn arm."
1862
Max von Pettenkofer (1818-1901), een chemicus en hygiënist uit Beieren, ontwikkelde een naar hem genoemd respiratie-apparaat. De kamer van 12,7m³ was groot genoeg voor een verblijf van minstens 24 uur. Met een volume van 15 tot 75m³/uur ventileerde een pomp constant verse lucht. Via een gasmeter werden continu staaltjes van de inkomende en uitgaande lucht afgenomen. Zwavelzuur absorbeerde de waterdamp en bariumhydroxide de koolstofdioxide die later getitreerd werd. Hij publiceerde zijn bevindingen in 'Ueber die Respiration' in 'Annalen der Chemie und Pharmacie, Supplement 2: 1-52'. Pettenkofer vreesde dat een masker of mondstuk met respiratoire kleppen kon interfereren met de natuurlijke ademhaling. Hij was geobsedeerd door de idee dat sommige slecht riekende en mogelijk toxische en vluchtige stoffen in de uitgeademde lucht zouden afgegeven worden en in een gesloten systeem konden accumuleren in het nadeel van de proefpersoon. De kosten van zijn kamer werden gedragen door Koning Maximiliaan II van Beieren (1811-1864).
De Franse Professor Jean Martin Charcot (1825-1893), de grondlegger van de neurologie, werd in 1862 tot hoofd van het Parijse 'Hospice de la Salpêtrière' benoemd. In twintig jaar tijd transformeerde hij 'le Versailles de la misère' naar een internationaal en modern ziekenhuis. In 1882 startte hij de eerste leerstoel neurologie en psychiatrie en een van zijn bekendste leerlingen was Sigmund Freud (1856-1939), die zich van oktober 1885 tot februari 1886 bij hem bekwaamde. Charcot ontwikkelde ook totaal nieuwe therapieën zoals elektrotherapie, hypnose, bewegingsrevalidatie en hydrotherapie. Hiervoor koos hij het plaatsje La Malou-les-Bains uit, dat uitgroeide tot een keurcentrum voor de behandeling van neurologische aandoeningen en een van de allereerste centra was voor revalidatie. Het centrum 'La Malou', wat dialect is voor ‘pijn’, was voordien al bekend voor de behandeling van chronische myelitis.
Ook de Duitse arts Carl von Voit (1831-1908) onderzocht het menselijke energiemetabolisme en ook hij ontving de nodige financiële steun van Koning Maximiliaan II van Beieren (1811-1864) voor de bouw van een caloriemeter. Zijn calorimeter bestond uit een kamer voor een enkele proefpersoon. Voor het bepalen van de luchtstroom was ze uitgerust met een industriële gasmeter en ook met kleinere gasmeters die constant staaltjes lucht namen voor het bepalen van de koolstofdioxide, die door bariumhydroxide was neergeslagen. Het toestel werd aangedreven met een stoommachine uitgerust met katrollen en heen en weer gaande pompen. Voit concludeerde dat de massa en de capaciteit van de lichaamscellen de totale hoeveelheid metabolisme bepaalt. De menselijke behoefte aan proteïnen was volgens hem afhankelijk van de schrale weefselmassa en die voor vetten en koolhydraten van het uitgevoerde mechanische werk, waarmee hij de observaties van de Franse wetenschapper Antoine Lavoisier (1743-1794) verder uitbreidde.
In Praag stichtten de Tsjechische kunsthistoricus en sportbeheerder Miroslav Tyrs (1832-1884) en de Tsjechische handelaar en sportfunctionaris Jindrich Fügner (1822-1865) de Sokol, de eerste organisatie voor lichamelijke opvoeding in het Oostenrijks-Hongaarse rijk. Tyrs introduceerde nieuwe gymnastische oefeningen en terminologie. De Sokol startte een veelzijdig programma van fysieke, morele en intellectuele training. Het groeide uit van 2000 leden in 1863 tot meer dan een miljoen leden in de periode tussen de twee wereldoorlogen. De Sokol-beweging won enorm aan populariteit in de meeste Slavische landen en vormde in de 20ste eeuw de basis voor de ontwikkeling van wetenschappelijke toepassingen in de sport, in plaats van ze louter als een vrijetijdsbesteding of amusementsactiviteit te beschouwen.
1863
In zijn thesis ‘Du Massage, son historique, ses manipulations, ses effets physiologiques et thérapeutiques’ splitste de Franse arts Jacques Estradère (1833-1919) de massage op in twee verschillende activiteiten. De hygiënisch massage zorgde voor het behoud of het verbeteren van de gezondheid in een gezond lichaam, de therapeutische massage was voorbehouden voor het zieke lichaam, waarbij de steun en aanwezigheid van een arts vereist was. Als eerste auteur uit de medische wereld presenteerde Estradère een hiërarchisch geheel van handmatige en instrumentale manipulaties, die uiteindelijk de massage vormden.
1865
Edward Frankland (1825-1899), een in Duitsland opgeleide Londense scheikundige, bevestigde de conclusies van zijn schoonbroer, de Duitse fysioloog Adolf Fick (1829-1901) en die van de Duitse chemicus Johannes Wislicenus (1835-1902). Door tijdens de volledige oxidatie van verschillende voedselsoorten de ureum- en hitteproductie te meten, bewees Frankland dat energie door koolhydraten en vetten geleverd wordt en niet door proteïnen.
De Duitse chemicus Moritz Traube (1826-1894) rapporteerde gelijkaardige resultaten. Zijn thesis uit 1861 verklaarde dat niet het spierweefsel de brandstof levert voor oefenen en dat men spierkracht niet met ureumproductie kan bereiken. De bewering van Justus von Liebig (1803-1873) dat proteïnen de eerste bron voor spierkracht zijn, werd de mond gesnoerd door de experimenten van Smith, Fick en Wislicenus, Frankland en Traube.