1668
De Britse arts, chemicus en fysioloog John Mayow (1641-1691) ontwierp een prototype van een indirecte calorimeter. Een stolp met daarin een muis werd omgekeerd op een met een vlies afgedekte pot water geplaatst. De luchtconsumptie van de muis verlaagde de druk in de klok, waardoor het water steeg. Dat het experiment lukte was puur toeval. Het door de muis geproduceerde koolstofdioxide in het water werd opgelost en nam dus niet de plaats in van de hoeveelheid verbruikte zuurstof. In 1668 publiceerde Mayow twee werken over respiratie en rachitis, die zes jaar later samen met drie andere in een grotere en verbeterde vorm werden herdrukt: 'De sal-nitro et spiritu nitro-aereo', 'De respiratione foetus in utero et ovo', 'De motu musculari et spiritibus animalibus' en 'Tractatus quinque medico-physici'. De inhoud van zijn werk, dat meerdere keren naar het Nederlands, het Frans en het Duits werd vertaald, bewijst dat de onderzoeker Mayow zijn tijd ver vooruit was. Hij concludeerde dat een bepaald luchtbestanddeel levensnoodzakelijk was en veronderstelde dat de longen het uit de atmosfeer haalden om het daarna door te geven aan het bloed. Volgens Mayow was dat bestanddeel ook nodig voor alle spierbewegingen, en was hij ervan overtuigd dat een plotse spiercontractie veroorzaakt werd door een combinatie van andere brandbare (salino-zwavelhoudende) deeltjes in het lichaam. Vandaar dat het hart als spier ophoudt met slaan als de ademhaling stopt. Mayow gaf dus een opmerkelijk correcte anatomische beschrijving van het ademhalingstelsel en daarmee ging hij de Engelse dominee en scheikundige Joseph Priestley (1733-1804) en de Franse scheikundige Antoine Lavoisier (1743-1794) een eeuw vooraf in het herkennen van zuurstof als een aparte entiteit, al noemde hij het 'spiritus nitro-aereus'.
1674
Volgens een van zijn biografen bedacht de Engelse wetenschapper Robert Hooke (1635-1703) in 1674 een stappenteller om landmeters en kaartenmakers te helpen bij hun werk. Het was gewoon een van de vele wetenschappelijke instrumenten van zijn hand.
1691
De Armeens-Italiaanse arts en wetenschapper Giorgio Baglivi (1668-1707) ontdekte het bestaan van twee soorten spierweefsel, het gestreepte en het gladde. Aan de Universiteit van Bologna was hij assistent van de Italiaanse Professor anatomie Marcello Malpighi (1628-1694), waar hij bij kikkers experimenten uitvoerde over de bloedcirculatie. Via de microscoop bestudeerde hij de structuur van spieren en hersenen. In 1696 werd hij Professor anatomie aan het Sapienza-college.
1693
In zijn werk 'Some Thoughts Concerning Education' onderstreepte de Britse arts en filosoof John Locke (1632-1704) het belang van lichaamsverzorging met koude baden, verschillende activiteiten in open lucht, het schermen en paardrijden, maar hij raadde ook losse kleding aan om vrij te kunnen bewegen.
1699
De Franse wiskundige en astronoom Philippe De La Hire (1640-1718) publiceerde de eerste wetenschappelijke studie over de spierkracht van de bovenste ledematen.
1700
De Engelse arts Clopton Havers (1657-1702) studeerde aan de Universiteit van Utrecht, waar hij zich toelegde op het onderzoek naar botten en gewrichten. Zijn boek 'The Osteologia Nova' bevatte de eerste beschrijving van het microscopisch uiterlijk van gewrichtskraakbeen en van de interne architectuur van bot, inclusief het eerste verslag van de vasculaire kanalen van lange botten die bekend staan als de Haversian-kanalen. Maar hij herkende hun vasculaire inhoud niet. Hij deed originele observaties over de kraakbeenstructuur en over de aanwezigheid van slijmachtig materiaal in de cellen van het synoviaal membraan.